Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AN8331

Datum uitspraak2003-11-19
Datum gepubliceerd2003-11-19
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200303220/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 8 april 2003, kenmerk Wm 02/15, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het verhuren van zeilboten en motorboten aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Alkemade, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 16 april 2003 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 7 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 24 juli 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2003, waar verweerder, vertegenwoordigd door M.N.E. Radema, is verschenen. Voorts is vergunninghoudster als partij gehoord. Appellant is niet ter zitting verschenen.


Uitspraak

200303220/1. Datum uitspraak: 19 november 2003 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en burgemeester en wethouders van Alkemade, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 8 april 2003, kenmerk Wm 02/15, heeft verweerder krachtens de Wet milieubeheer aan [vergunninghoudster] een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een inrichting voor het verhuren van zeilboten en motorboten aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Alkemade, sectie […], nummer […]. Dit besluit is op 16 april 2003 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 7 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2003, beroep ingesteld. Bij brief van 24 juli 2003 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige kamer. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 oktober 2003, waar verweerder, vertegenwoordigd door M.N.E. Radema, is verschenen. Voorts is vergunninghoudster als partij gehoord. Appellant is niet ter zitting verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Bij het bestreden besluit is een oprichtingsvergunning verleend voor een zeilboot- en motorbootverhuurbedrijf. 2.2. Appellant stelt dat verweerder ten onrechte geen voorschriften aan de vergunning heeft verbonden met betrekking tot het reinigen van de boten binnen de inrichting. In de inrichting is geen speciale wasplaats ingericht voor deze reinigingswerkzaamheden, aldus appellant. 2.2.1. Verweerder overweegt in het bestreden besluit dat het reinigen en afspuiten van boten dient plaats te vinden op een speciale wasplaats met een vloeistofdichte vloer. Voorts overweegt verweerder dat er aan de vergunning voorschriften zijn verbonden met betrekking tot de bescherming van het riool tegen dichtslibben en of aantasting van de rioolwand vanwege deze reinigingswerkzaamheden. 2.2.2. In voorschrift 5.4 is bepaald dat het met water onder hoge druk of op andere wijze reinigen van de romp onder de waterlijn van een vaartuig, geschiedt boven een vloeistofdichte vloer of een andere voorziening van voldoende grootte. In voorschrift 5.5 is bepaald dat het bedrijfsafvalwater afkomstig van de spuitplaats, voordat het in een openbaar riool wordt gebracht, op een zodanige manier dient te worden behandeld dat de concentratie aan minerale olie in enig steekmonster niet meer bedraagt dan 20 mg per liter, bepaald volgens NEN 6675, en geen zand bevat met een gemiddelde korreldiameter van meer dan 0,5 mm, bepaald volgens DIN 4188. In voorschrift 5.9 is bepaald dat het bedrijfsafvalwater afkomstig van de spuitplaat, alvorens in een openbaar riool te worden gebracht, één of meer doelmatig werkende slibvangers van voldoende capaciteit dient te passeren waarin de in het afvalwater voorkomende vaste stoffen in voldoende mate worden teruggehouden; de slibvangput dient te voldoen aan en worden gedimensioneerd, geplaatst en onderhouden overeenkomstig NEN 7089. 2.2.3. In tegenstelling tot hetgeen appellant betoogt, heeft verweerder aan de vergunning voorschriften verbonden ten behoeve van het reinigen van de boten binnen de inrichting. In dit verband merkt de Afdeling op dat onder meer een verplichting is opgenomen voor de aanleg van een wasplaats met een vloeistofdichte vloer. Gelet op het voorgaande mist het betoog van appellant feitelijke grondslag. Voorzover appellant betoogt dat voormelde voorschriften niet toereikend zijn om nadelige gevolgen voor het milieu voldoende te beperken, zijn hiervoor geen aanknopingspunten te vinden. De beroepsgrond kan niet slagen. 2.3. Appellant stelt verder dat er parkeerhinder zal ontstaan vanwege de inrichting omdat er slechts 5 à 6 parkeerplaatsen op het terrein van de inrichting zijn en de parkeerfaciliteiten in de omgeving van de inrichting beperkt zijn. 2.3.1. Verweerder overweegt in het bestreden besluit dat er aan de vergunning een voorschrift is verbonden om het parkeren op het eigen terrein van de inrichting en de aanleg van parkeerplaatsen te bevorderen. 2.3.2. In voorschrift 1.6 is bepaald dat bezoekers van de inrichting middels duidelijke instructieborden op de aanwezige parkeergelegenheid moet worden gewezen en dat de openbare weg zoveel mogelijk moet worden vrijgehouden. 2.3.3. Ter zitting is gebleken dat er op het terrein van de inrichting ruimte is voor het parkeren van 15 tot 20 auto’s. Verder is ter zitting vastgesteld dat het aantal parkeerplaatsen kan worden uitgebreid. Mede in aanmerking genomen hetgeen in voorschrift 1.6 is bepaald en het aantal parkeerplaatsen binnen de inrichting, is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat parkeerhinder in voldoende mate beperkt kan worden. 2.4. Tenslotte overweegt de Afdeling dat het betoog van appellant dat de vergunning met terugwerkende kracht is verleend, feitelijke grondslag mist. Voorzover appellant stelt dat door het verlenen van deze vergunning niets is gedaan aan de illegale situatie in de periode voorafgaand aan de vergunningverlening, overweegt de Afdeling dat dit aspect in het kader van deze procedure niet aan de orde kan komen. Dit aspect ziet namelijk niet op de ter beoordeling staande vergunning. Het stond appellant vrij om in de voorafgaande periode een verzoek om handhaving in te dienen. 2.5. Het beroep is derhalve ongegrond. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.D. Trippert-van Gemeren, ambtenaar van Staat. w.g. Beekhuis w.g. Trippert-van Gemeren Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2003 289.